De aanleg van het sociaal monument Anna's Hoeve
Hoe is Anna's Hoeve van woeste grond woon-, recreatie en leefgebied geworden en wie waren de bewoners en hoofdpersonen? Aan de hand van drie tijdsbeelden vertellen we het rijke verhaal van Anna's Hoeve tot nu. We beginnen bij de eerste bewoner: hij heette Gerardus Vrolik, 'een docter in de geneeskunde' uit Leiden. Hij wou in het buitengebied wonen en kocht in 1823 het landhuis Drakenburg bij Baarn. Hij woonde daar prachtig, maar wilde zijn gebied uitbreiden. Als hij 69 jaar is koopt hij het heidegebied ten westen van de plek die hij al bezit. Het (oorspronkelijke) huis dat hij daar in 1844 bouwt vernoemt hij naar zijn vrouw en daarmee is de naam Anna´s Hoeve een feit. Oorspronkelijk werd die naam alleen gebruikt voor het gebouw, maar al snel werd het hele terrein 'Anna's Hoeve' genoemd.
|
Tijdsbeeld 1: Van woeste gronden naar de bouw van huisje Anna’s Hoeve
In dit tijdsbeeld staat centraal de bouw van huisje Anna’s Hoeve (1844) waaraan het gebied zijn naam dankt. Daarvóór werd het gebied nog aangeduid als Liebergen, een gebied van woeste zand- en heidegronden. Vanuit de heideverdelingen (1836) kwam veel van die grond in eigendom van rijke particulieren, die er een mooie buitenplaats op vestigden en het als landgoed inrichtten met stukken bos, beukenlanen en vijvers. Buitenplaatsen in deze omgeving waren Heidepark, Monnikenberg, Groeneveld, Hooge Vuursche, Pijnenburg én het landgoed Drakenburg. De eigenaar hiervan kocht het aansluitende stuk van de Liebergen en liet er het huisje Anna’s Hoeve op bouwen.
Het Gooi ligt hoog, is heuvelachtig, zandig en droog. De streek is zo gevormd door de voorlaatste ijstijd, ongeveer 200.000 jaar geleden, toen het landijs ook een deel van het huidige Nederland bedekte. In de laatste ijstijd (zo’n 50.000 jaar geleden) was er nauwelijks plantengroei, zodat de wind vrij spel had en het zand tot duinen opblies. Later ontstonden ook door menselijk ingrijpen (ontbossing) grote zandverstuivingen. Toch bevinden zich aan de oostkant van het Gooi verschillende watertjes. Vennen zoals het Laarder Wasmeer, die ontstonden doordat regenwater bleef staan boven een harde, ondoordringbare laag in de zandgrond. Sommige meertjes zijn ontstaan door de afgraving van hoogveen. Een voorbeeld hiervan is het Monnikenwater bij landgoed Monnikenberg.
Zandgrond is arm, met beperkte agrarische mogelijkheden. Eeuwenlang werden op de Gooise heidevelden schapen geweid, en bemestten de Gooise boeren (de Erfgooiers) hun kleine akkertjes met schapenkeutels. De gronden waren staatseigendom, de Erfgooiers hadden slechts de gebruiksrechten van het land. Deze verhouding veroorzaakte geregeld spanningen. In de loop van de 19e eeuw werd het belang van de heidegronden voor de agrarische sector steeds minder, ook door de uitvinding van kunstmest. Daarom wilde de staat haar Gooise heidegrond te gelde maken. Dat stuitte natuurlijk op verzet. Uiteindelijk werd rond 1840 het eigendom van de Gooise gronden verdeeld tussen staat en Erfgooiers. Hierna kon de staat zijn gronden door "heideveilingen" verkopen aan welgestelde particulieren. Eén van hen was arts/verloskundige Gerardus Vrolik, hoogleraar te Amsterdam. Als bewoner van de Baarnse buitenplaats Drakenburg verwierf hij de met 12 genummerde percelen grond ten westen van zijn huis, in het gebied Liebergen. Daar liet Vrolik, vlakbij het Laarder Wasmeer, een huisje bouwen als pleisterplaats voor familietochtjes door het Gooi. Hij noemde het naar zijn tweede vrouw, Anna van Swinden. Zijn driejarige kleinzoon legde op 10 mei 1844 de eerste steen. De naam ‘Anna’s Hoeve’ verschijnt al in 1847 op een landkaart.
Een krant uit 1852 maakt melding van een brand bij ‘boerderij Anna’s Hoeve’. Na de dood van Gerardus en Anna ging het eigendom van gebied Anna’s Hoeve in 1861 over naar Amsterdammer Jan van Dijk, ook arts/verloskundige. Deze liet delen van zijn terrein beplanten met bomen. Zo ontstond een afwisselend gebied van akkertjes, hei en bos. In 1877 kwam Anna’s Hoeve in bezit van de familie Van den Wall Bake. De mannelijke telgen van deze familie bekleedden belangrijke posities in het muntwezen en bij de spoorwegen. De familie bezat veel grond in het oosten van het Gooi, waaronder de buitenplaatsen Heidepark en Monnikenberg. In deze periode wordt het huisje ‘Anna’ in de archieven een boswachterswoning genoemd, maar ook een boerderij. Na een brand eind 19e eeuw werd het huisje herbouwd.
Rond 1910 werd jonkheer J.A. van Kretschmar van Veen bewoner van Heidepark en eigenaar van Anna’s Hoeve. Hij liet het gebied jarenlang verwilderen. In 1931 bood hij het te koop aan. In deze tijd had het Grondbedrijf van Hilversum een leuk spaarpotje dankzij de aanleg van vele nieuwbouwwijken in de jaren ’20. Hiermee werd Anna’s Hoeve aangekocht voor de gemeente Hilversum. De gemeente mocht niets van Anna’s Hoeve verkopen of exploiteren. Het gebied werd uitdrukkelijk bestemd "als wandelbosch" voor de bewoners van Hilversum-Oost, want "dit nieuwe deel der Gemeente staat achter bij andere wijken". Hiermee werd bedoeld dat er geen recreatiegebied als het Spanderswoud of het Hoogt van ’t Kruis in de buurt was. De gemeente verwierf ook perceel 11 van de kaart van Perk. Dit werd aan Anna’s Hoeve toegevoegd.
Het Gooi ligt hoog, is heuvelachtig, zandig en droog. De streek is zo gevormd door de voorlaatste ijstijd, ongeveer 200.000 jaar geleden, toen het landijs ook een deel van het huidige Nederland bedekte. In de laatste ijstijd (zo’n 50.000 jaar geleden) was er nauwelijks plantengroei, zodat de wind vrij spel had en het zand tot duinen opblies. Later ontstonden ook door menselijk ingrijpen (ontbossing) grote zandverstuivingen. Toch bevinden zich aan de oostkant van het Gooi verschillende watertjes. Vennen zoals het Laarder Wasmeer, die ontstonden doordat regenwater bleef staan boven een harde, ondoordringbare laag in de zandgrond. Sommige meertjes zijn ontstaan door de afgraving van hoogveen. Een voorbeeld hiervan is het Monnikenwater bij landgoed Monnikenberg.
Zandgrond is arm, met beperkte agrarische mogelijkheden. Eeuwenlang werden op de Gooise heidevelden schapen geweid, en bemestten de Gooise boeren (de Erfgooiers) hun kleine akkertjes met schapenkeutels. De gronden waren staatseigendom, de Erfgooiers hadden slechts de gebruiksrechten van het land. Deze verhouding veroorzaakte geregeld spanningen. In de loop van de 19e eeuw werd het belang van de heidegronden voor de agrarische sector steeds minder, ook door de uitvinding van kunstmest. Daarom wilde de staat haar Gooise heidegrond te gelde maken. Dat stuitte natuurlijk op verzet. Uiteindelijk werd rond 1840 het eigendom van de Gooise gronden verdeeld tussen staat en Erfgooiers. Hierna kon de staat zijn gronden door "heideveilingen" verkopen aan welgestelde particulieren. Eén van hen was arts/verloskundige Gerardus Vrolik, hoogleraar te Amsterdam. Als bewoner van de Baarnse buitenplaats Drakenburg verwierf hij de met 12 genummerde percelen grond ten westen van zijn huis, in het gebied Liebergen. Daar liet Vrolik, vlakbij het Laarder Wasmeer, een huisje bouwen als pleisterplaats voor familietochtjes door het Gooi. Hij noemde het naar zijn tweede vrouw, Anna van Swinden. Zijn driejarige kleinzoon legde op 10 mei 1844 de eerste steen. De naam ‘Anna’s Hoeve’ verschijnt al in 1847 op een landkaart.
Een krant uit 1852 maakt melding van een brand bij ‘boerderij Anna’s Hoeve’. Na de dood van Gerardus en Anna ging het eigendom van gebied Anna’s Hoeve in 1861 over naar Amsterdammer Jan van Dijk, ook arts/verloskundige. Deze liet delen van zijn terrein beplanten met bomen. Zo ontstond een afwisselend gebied van akkertjes, hei en bos. In 1877 kwam Anna’s Hoeve in bezit van de familie Van den Wall Bake. De mannelijke telgen van deze familie bekleedden belangrijke posities in het muntwezen en bij de spoorwegen. De familie bezat veel grond in het oosten van het Gooi, waaronder de buitenplaatsen Heidepark en Monnikenberg. In deze periode wordt het huisje ‘Anna’ in de archieven een boswachterswoning genoemd, maar ook een boerderij. Na een brand eind 19e eeuw werd het huisje herbouwd.
Rond 1910 werd jonkheer J.A. van Kretschmar van Veen bewoner van Heidepark en eigenaar van Anna’s Hoeve. Hij liet het gebied jarenlang verwilderen. In 1931 bood hij het te koop aan. In deze tijd had het Grondbedrijf van Hilversum een leuk spaarpotje dankzij de aanleg van vele nieuwbouwwijken in de jaren ’20. Hiermee werd Anna’s Hoeve aangekocht voor de gemeente Hilversum. De gemeente mocht niets van Anna’s Hoeve verkopen of exploiteren. Het gebied werd uitdrukkelijk bestemd "als wandelbosch" voor de bewoners van Hilversum-Oost, want "dit nieuwe deel der Gemeente staat achter bij andere wijken". Hiermee werd bedoeld dat er geen recreatiegebied als het Spanderswoud of het Hoogt van ’t Kruis in de buurt was. De gemeente verwierf ook perceel 11 van de kaart van Perk. Dit werd aan Anna’s Hoeve toegevoegd.
Tijdsbeeld 2: Van werkverschaffingsproject tot park
Na enkele wisselingen van eigenaar werd het gebied in 1934 door de gemeente Hilversum opengesteld als 'lustwarande', ontworpen door gemeentearchitect Dudok, die wereldberoemd werd met zijn Hilversums Raadhuis. Voor Anna's Hoeve tekende hij een 24 meter hoge berg en waterpartijen. In de jaren vijftig kreeg het gebied landelijke bekendheid door een speeltuin en pretpark. Anna's Hoeve past helemaal bij de visie van de nieuwe bewoners van Almansweide door de karakteristieke vijvers, flora, fauna, recreatie- en sportmogelijkheden.
In de periode 1900-1930 hadden zich belangrijke veranderingen voltrokken, de komst van industrie en arbeiderswijken, de aanleg van waterleiding en riolering. Opkrabbelen uit een primitieve tijd. Nog steeds een tijd van duidelijke rangen en standen, je plaats weten of op je plaats gezet (vernederd) worden. Door uit de hand gelopen speculatie stortten in 1929 beurzen en banken in, en volgde een golf van ellende, met name een enorme werkloosheid – de crisisjaren. In die tijd was er geen enkel sociaal vangnet, werklozen waren aangewezen op de armenzorg van de kerk. Verpaupering volgde, oproer dreigde.
Tegen die achtergrond werd de ‘steun’ geïntroduceerd, met de verplichting twee keer per dag te komen stempelen. Ook werden werklozen in groten getale gedwongen om in de werkverschaffing te werken. Zo kon het gebeuren dat een werkloze onderwijzer met schop en kruiwagen aan het werk moest om…. Anna’s Hoeve aan te leggen. De werkverschaffing was omstreden, het werk was zwaar, de omstandigheden erbarmelijk en het loon maar net genoeg om van te leven. Vooral in socialistische kringen werd de werkverschaffing als een vorm van uitbuiting beschouwd. Hilversummers uit Oost kunnen nog vertellen over hun opa die op Anna’s Hoeve gewerkt heeft: ‘Dat nooit meer!’
Anna’s Hoeve als sociaal monument. Het in 1931 verworven "wandelbosch" verkeerde in een verwaarloosde staat. Om het op te knappen vatte de directeur van Publieke Werken, ir. J.F. Groote, het idee op om er siervijvers aan te leggen. Gemeentearchitect W.M. Dudok werkte dit idee in 1933 uit met tekeningen voor de siervijvers en de houten bruggen. De aanleg van het recreatiegebied werd een project voor de Hilversumse werkverschaffing, net als het vliegveld en de sporthaven bij de Vreelandseweg. In Anna’s Hoeve ging in 1933 een legertje werklozen (uiteindelijk in totaal 130 mensen) aan het werk. Een oude "aschbelt" werd afgegraven en daarmee werd de kern van de huidige Berg van Anna’s Hoeve gevormd. De vijvers ontstonden door zand uit te graven. Dit werd met kruiwagens en kipkarren naar de berg gereden, die tot ongeveer 25 meter werd opgehoogd. Uiteindelijk kwam er door het afgraven van vuilnisbelt en vloeivelden, en door het uitgraven van de vijvers zoveel grond vrij dat er drie heuvels konden worden aangelegd. De andere twee, waarvan één de Bult van Dudok genoemd wordt, liggen vlakbij de Speelweide. Het geheel werd afgerond met nieuwe aanplant van bomen en struiken. De heer J.H. Meijer, plantsoenmeester van de gemeente Hilversum, speelde hierbij een belangrijke rol. In de hongerwinter van 1944/1945 verdween een groot deel van de toen ongeveer 10-jarige bomen in de kachels van Hilversumse gezinnen. Opvallend is dat de beukenbomen bij huisje Anna’s Hoeve zijn blijven staan. Die hebben drie branden, een oorlog en een speeltuin overleefd! Anna’s Hoeve is ook een landschappelijk monument, het werd in 1934 opgeleverd en kreeg een enorme publieke belangstelling.
In de periode 1900-1930 hadden zich belangrijke veranderingen voltrokken, de komst van industrie en arbeiderswijken, de aanleg van waterleiding en riolering. Opkrabbelen uit een primitieve tijd. Nog steeds een tijd van duidelijke rangen en standen, je plaats weten of op je plaats gezet (vernederd) worden. Door uit de hand gelopen speculatie stortten in 1929 beurzen en banken in, en volgde een golf van ellende, met name een enorme werkloosheid – de crisisjaren. In die tijd was er geen enkel sociaal vangnet, werklozen waren aangewezen op de armenzorg van de kerk. Verpaupering volgde, oproer dreigde.
Tegen die achtergrond werd de ‘steun’ geïntroduceerd, met de verplichting twee keer per dag te komen stempelen. Ook werden werklozen in groten getale gedwongen om in de werkverschaffing te werken. Zo kon het gebeuren dat een werkloze onderwijzer met schop en kruiwagen aan het werk moest om…. Anna’s Hoeve aan te leggen. De werkverschaffing was omstreden, het werk was zwaar, de omstandigheden erbarmelijk en het loon maar net genoeg om van te leven. Vooral in socialistische kringen werd de werkverschaffing als een vorm van uitbuiting beschouwd. Hilversummers uit Oost kunnen nog vertellen over hun opa die op Anna’s Hoeve gewerkt heeft: ‘Dat nooit meer!’
Anna’s Hoeve als sociaal monument. Het in 1931 verworven "wandelbosch" verkeerde in een verwaarloosde staat. Om het op te knappen vatte de directeur van Publieke Werken, ir. J.F. Groote, het idee op om er siervijvers aan te leggen. Gemeentearchitect W.M. Dudok werkte dit idee in 1933 uit met tekeningen voor de siervijvers en de houten bruggen. De aanleg van het recreatiegebied werd een project voor de Hilversumse werkverschaffing, net als het vliegveld en de sporthaven bij de Vreelandseweg. In Anna’s Hoeve ging in 1933 een legertje werklozen (uiteindelijk in totaal 130 mensen) aan het werk. Een oude "aschbelt" werd afgegraven en daarmee werd de kern van de huidige Berg van Anna’s Hoeve gevormd. De vijvers ontstonden door zand uit te graven. Dit werd met kruiwagens en kipkarren naar de berg gereden, die tot ongeveer 25 meter werd opgehoogd. Uiteindelijk kwam er door het afgraven van vuilnisbelt en vloeivelden, en door het uitgraven van de vijvers zoveel grond vrij dat er drie heuvels konden worden aangelegd. De andere twee, waarvan één de Bult van Dudok genoemd wordt, liggen vlakbij de Speelweide. Het geheel werd afgerond met nieuwe aanplant van bomen en struiken. De heer J.H. Meijer, plantsoenmeester van de gemeente Hilversum, speelde hierbij een belangrijke rol. In de hongerwinter van 1944/1945 verdween een groot deel van de toen ongeveer 10-jarige bomen in de kachels van Hilversumse gezinnen. Opvallend is dat de beukenbomen bij huisje Anna’s Hoeve zijn blijven staan. Die hebben drie branden, een oorlog en een speeltuin overleefd! Anna’s Hoeve is ook een landschappelijk monument, het werd in 1934 opgeleverd en kreeg een enorme publieke belangstelling.
Tijdsbeeld 3: Van uitspanning tot woon- en natuurgebied
In de jaren tachtig kreeg Anna’s Hoeve een andere rol. Dat had te maken met veranderingen in de samenleving. De verschuiving van fysiek belastende arbeid naar mentaal belastende arbeid en het wegvallen van vaste ankers zoals de kerk. Een samenleving die complexer werd en individualiseert. Allemaal ontwikkelingen die mensen in een andere verhouding tot hun omgeving brengen en een nieuwe belangstelling voor de natuur aanwakkeren. De natuur als plek om de mentale last (even) van je af te laten glijden, te ontstressen, nieuwe energie op te doen.
Na de Tweede Wereldoorlog stond alles in dienst van de wederopbouw: hard werken, een eenvoudig bestaan, ’s zondags naar de kerk. Vanaf 1950 kwam er geleidelijk meer welvaart, met het eerste recht op vakantiedagen. Vanuit de grote stad wilde men de benauwde huisvesting graag ontvluchten en de vrije dagen buiten doorbrengen. Bijvoorbeeld in het Gooi, op Kamp Heidebloem, net noordelijk van Anna’s Hoeve. Amsterdammers bouwden hier met Pasen hun buitenhuisjes op en woonden er soms tot oktober. Bekend zijn ook vergelijkbare kampeerterreinen: Franse Kamp en Kamp Bakkum.Vader pendelde heen en weer, de kinderen gingen tijdelijk in Hilversum naar school. In die tijd verdienden veel mensen hun brood met monotone fabrieksarbeid. Een uitbundig dagje naar een uitspanning met speeltuin, achtbaan, spookhuis, bootjes, botsauto’s, dat was voor veel Nederlanders een welkom dagje uit de sleur. Dat kon dan zijn een dagje naar Oud Valkeveen, of naar Anna’s Hoeve. Daar was het theehuis uitgebouwd tot uitspanning met restaurant, speeltuin en kermisachtige attracties. Het was druk, het was gezellig, veel Hilversummers hebben er nostalgische herinneringen aan.
Vanaf 1970 kwam het massatoerisme op gang, de mobiliteit nam toe, de belangstelling verschoof naar andere bestemmingen, de speeltuin kwijnde weg. Vrijetijdsbesteding…wandelen en fietsen. Een nog steeds geliefde bezigheid die voor de oorlog al opgang maakte. In 1919 introduceerde de ANWB de 'paddenstoel' als wegwijzer langs fietspaden. De route van de allereerste paddenstoel 1 (in Baarn) naar 2 (bij Kamp Heidebloem) liep door een stuk bos aan de Goyergracht dat tussen 1932 en 1992 bij Anna’s Hoeve hoorde. In 1925 kwam de ANWB met 'letterwandelingen'. Wandelroutes S en V gingen langs Anna’s Hoeve, en door bovengenoemd bos. Tijdens de oorlog stopte het onderhoud aan deze wandelroutes. Hier en daar zijn op oude bomen nog letterbordjes te vinden.
Huisje Anna fungeerde vanaf de aanleg van Anna’s Hoeve als theehuis. Omstreeks 1950 ging de erfpacht over naar de heer E. Kreekel, een man met wortels in de kermiswereld. Naar verluidt wilde hij op Anna’s Hoeve een uitspanning beginnen zoals de Koningin Julianatoren in Apeldoorn. Kreekel liet in 1950/1951 een werkplaats bouwen en speeltuinattracties aanleggen. In dat laatste jaar verrees er ook een groot restaurant. Anna’s Hoeve kreeg kermisachtige attracties. Zo kwamen er een achtbaan, spookhuis, een treintje, reuzenrad, botsauto’s, en een jukebox. Bezoekers stroomden van heinde en verre toe. Anna’s Hoeve werd ook een geliefd reisdoel voor schoolreisjes per autobus, of vanuit Hilversum met het eigen "treintje".
Vanaf 1970 nam de belangstelling voor de speeltuin af. Veel attracties werden weggehaald of kwijnden weg. Het accent kwam geheel te liggen op het restaurant waarvan de exploitatie toch ook moeizamer werd. Een grote brand in 2005 werd de uitspanning uiteindelijk fataal. De Berg van Anna’s Hoeve was vanaf het begin een echte publiekstrekker. Veel recreanten bedwongen de berg om van het uitzicht te genieten. Als er sneeuw lag werd er, net als nu, druk gesleed op de flanken. De vijvers waren toen ’s winters ook al in trek, om te schaatsen. En ’s zomers was er op warme dagen strandplezier. Kinderen tot 12 jaar mochten in de vijvers pootjebaden, maar het was niet toegestaan om in badkostuum te water te gaan. In de jaren vijftig en zestig was de Bergvijver in gebruik als roeivijver, met bootverhuur. In de andere vijvers werd ook gevist, zeker toen na 1965 de waterkwaliteit verbeterde. Rond 1970 werd aan de Bergvijver een houten visplaats ingericht, die ook voor mensen met een lichamelijke beperking toegankelijk was.
Na de Tweede Wereldoorlog stond alles in dienst van de wederopbouw: hard werken, een eenvoudig bestaan, ’s zondags naar de kerk. Vanaf 1950 kwam er geleidelijk meer welvaart, met het eerste recht op vakantiedagen. Vanuit de grote stad wilde men de benauwde huisvesting graag ontvluchten en de vrije dagen buiten doorbrengen. Bijvoorbeeld in het Gooi, op Kamp Heidebloem, net noordelijk van Anna’s Hoeve. Amsterdammers bouwden hier met Pasen hun buitenhuisjes op en woonden er soms tot oktober. Bekend zijn ook vergelijkbare kampeerterreinen: Franse Kamp en Kamp Bakkum.Vader pendelde heen en weer, de kinderen gingen tijdelijk in Hilversum naar school. In die tijd verdienden veel mensen hun brood met monotone fabrieksarbeid. Een uitbundig dagje naar een uitspanning met speeltuin, achtbaan, spookhuis, bootjes, botsauto’s, dat was voor veel Nederlanders een welkom dagje uit de sleur. Dat kon dan zijn een dagje naar Oud Valkeveen, of naar Anna’s Hoeve. Daar was het theehuis uitgebouwd tot uitspanning met restaurant, speeltuin en kermisachtige attracties. Het was druk, het was gezellig, veel Hilversummers hebben er nostalgische herinneringen aan.
Vanaf 1970 kwam het massatoerisme op gang, de mobiliteit nam toe, de belangstelling verschoof naar andere bestemmingen, de speeltuin kwijnde weg. Vrijetijdsbesteding…wandelen en fietsen. Een nog steeds geliefde bezigheid die voor de oorlog al opgang maakte. In 1919 introduceerde de ANWB de 'paddenstoel' als wegwijzer langs fietspaden. De route van de allereerste paddenstoel 1 (in Baarn) naar 2 (bij Kamp Heidebloem) liep door een stuk bos aan de Goyergracht dat tussen 1932 en 1992 bij Anna’s Hoeve hoorde. In 1925 kwam de ANWB met 'letterwandelingen'. Wandelroutes S en V gingen langs Anna’s Hoeve, en door bovengenoemd bos. Tijdens de oorlog stopte het onderhoud aan deze wandelroutes. Hier en daar zijn op oude bomen nog letterbordjes te vinden.
Huisje Anna fungeerde vanaf de aanleg van Anna’s Hoeve als theehuis. Omstreeks 1950 ging de erfpacht over naar de heer E. Kreekel, een man met wortels in de kermiswereld. Naar verluidt wilde hij op Anna’s Hoeve een uitspanning beginnen zoals de Koningin Julianatoren in Apeldoorn. Kreekel liet in 1950/1951 een werkplaats bouwen en speeltuinattracties aanleggen. In dat laatste jaar verrees er ook een groot restaurant. Anna’s Hoeve kreeg kermisachtige attracties. Zo kwamen er een achtbaan, spookhuis, een treintje, reuzenrad, botsauto’s, en een jukebox. Bezoekers stroomden van heinde en verre toe. Anna’s Hoeve werd ook een geliefd reisdoel voor schoolreisjes per autobus, of vanuit Hilversum met het eigen "treintje".
Vanaf 1970 nam de belangstelling voor de speeltuin af. Veel attracties werden weggehaald of kwijnden weg. Het accent kwam geheel te liggen op het restaurant waarvan de exploitatie toch ook moeizamer werd. Een grote brand in 2005 werd de uitspanning uiteindelijk fataal. De Berg van Anna’s Hoeve was vanaf het begin een echte publiekstrekker. Veel recreanten bedwongen de berg om van het uitzicht te genieten. Als er sneeuw lag werd er, net als nu, druk gesleed op de flanken. De vijvers waren toen ’s winters ook al in trek, om te schaatsen. En ’s zomers was er op warme dagen strandplezier. Kinderen tot 12 jaar mochten in de vijvers pootjebaden, maar het was niet toegestaan om in badkostuum te water te gaan. In de jaren vijftig en zestig was de Bergvijver in gebruik als roeivijver, met bootverhuur. In de andere vijvers werd ook gevist, zeker toen na 1965 de waterkwaliteit verbeterde. Rond 1970 werd aan de Bergvijver een houten visplaats ingericht, die ook voor mensen met een lichamelijke beperking toegankelijk was.